RECTOR ROMMERT CASIMIR IN TWEEVOUD
PAUL GERRETSEN
Het verhaal gaat dat enkele jaren geleden in een druilerig Scheveningen een fors schilderij in een zwaar vergulde lijst bij het huisvuil stond . Het toeval wilde dat een passant het herkende als het portret van Rommert Casimir, de legendarische rector van Het Nederlandsch Lyceum dat als eerste lyceum in 1909 in Den Haag werd gesticht. Hoe dat portret op straat kwam te staan, zal wel altijd een raadsel blijven. Maar even toevallig was dat de passant een oud-leerling was die het portret herkende. Zo werd het ternauwernood gered van de ondergang.
Wie had dat kunnen denken dat Nederlands eerste lyceum ooit ten onder zou gaan en Casimirs portret bij het oud vuil kwam te staan. Zeker niet de toentertijd zeer bekende schilder Georg Rueter die de fameuze rector portretteerde. Op woensdag 27 mei 1931 was hij uit Sloterdijk overgekomen om in de middagpauze de overdracht van zijn portret van Casimir bij te wonen. Waarschijnlijk voerde Anna Ahn, docent Frans – bij vele generaties middelbare scholieren bekend door haar idioomboekje Mots et tournures difficiles –toen weer het woord, zoals zij gedaan had bij het Casimir, een half jaar eerder in het City Theater in de Venestraat. Toen had zij de scheidende rector namens haar collega’s en oud-docenten aangeboden zijn portret te laten schilderen. Casimir was ongetwijfeld ingenomen met het resultaat dat hem op deze woensdag in mei werd aangeboden.
Rueter had Casimir uitgebeeld als een wijze patriarch. In gepeins verzonken, de pen op papier, was hij verheven boven gewoel van alle dag. Zag men hier niet een Erasmus, de grote humanist die het onderwijs bevrijdde uit zijn scholastieke verstening? Erasmus, de denker die zijn licht liet schijnen over alles wat zijn tijd bewoog. De kleuren waren stemmig, de compositie evenwichtig en ingetogen, een publieke figuur als Casimir waardig. En toch wringt er iets. Niets aan dit portret doet bevroeden dat achter deze bedaarde gestalte de vernieuwer van het middelbaar onderwijs, de stichter van het lyceum – dè schoolvorm van de twintigste eeuw – schuilgaat. Niets herinnert aan de opvoeder die één wilde zijn met zijn leerlingen. Die, zoals het verhaal wil, zich bij het indiaantje-spelen aan een boom liet binden. Dat was toen het Lyceum nog geen eigen gebouw bezat en inwoonde bij de Haagsche Schoolvereeniging aan de Nassaulaan. Het was helemaal in de geest van de grote pedagoog Jan Ligthart voor wie de docent als een moeder of vader voor zijn leerlingen moest zijn. Op school als bij moeder thuis. Het is moeilijk in Rueters portret Casimir als de non-conformist te zien. De jonge docent, die onder het wakend oog van Ligthart, het bestaande onderwijs uitdaagde en het er op waagde met zijn getrouwen zoals de jonge vitale Anna Ahn nieuwe wegen in te slaan. Casimir die er zelf op uit ging zijn revolutionaire opvattingen aan de man te brengen met het risico uitgelachen en afgewezen te worden. Niet zelden werd hem op niet mis te verstane wijze de deur gewezen. En, waar ziet men in het portret de idealist voor wie onzekerheid nog geen reden was om niet verder te gaan?
Had dìt resultaat Anna Ahn, zijn steun en toeverlaat van het eerste uur, voor ogen gestaan toen zij in het City Theater de hoop uitsprak dat het een waardig portret zou worden? Een onderwijsvernieuwer als Casimir waardig? Het valt te betwijfelen, als men waardig interpreteert in het licht van haar visie op Casimir.Wat hem, volgens haar, kenmerkte in zijn omgang met zijn medewerkers was menselijkheid. ‘Ook daar [in de collegiale verhoudingen] waart voor ons nooit titeldrager, nooit de professor, nooit de rector, alle ambtelijkheid, alles wat schijn-respect kon lijken, was uitgesloten; ook daar dat sobere, van alle uiterlijkheid ontdane, dat alleen-maar-menschelijke.’ Zo zag Anna Ahn hem, haar ‘Caas’. Ook memoreerde zij zijn drang tot vernieuwing en gebruikte hierbij passages uit l’Arbre van haar geliefde dichter Emile Verhaeren. Casimir als een majestueuze boom – niet ontoepasselijk gezien zijn forse postuur – die in ‘een hartstochtelijke, onbedwingbare levensdrang’ zich rekt naar het nieuwe:
Il jette un cri immensément tendu
Vers l’avenir

George Rueter, portret van Rommert Casimir, 1931 VCL, in bruikleen van de Bond van Oud-lyceïsten van Het Nederlandsch Lyceum
Deze dichtregels lijken wel een echo van het élan vital van de uiterst invloedrijke Franse denker Henri Bergson die in de belle epoque de geesten in Europa en ver daar buiten betoverden met zijn befaamde boek Evolution créatrice (1907). Bergson meende dat de natuur bezield werd door een voortdurende vernieuwende creativiteit die zou leiden tot ware humaniteit.
Het moest wel een uitzonderlijk kunstenaar die deze menselijkheid en dit creatieve élan van Caas kon verbeelden. ‘Een kunstenaar van beteekenis’, zoals Anna Ahn het uitdrukte. Zou zij daar Rueter toe gerekend hebben? Het is nauwelijks voor te stellen. Anna Ahn kwam uit een kunstzinnig gezin. Haar vader was prominent lid van de Haagsch Kunstkring en bezat

Anna Ahn (1870-1970), lerares Frans en conrectrice van Het Nederlandsch Lyceum.
twee formidabele collecties oude en eigentijdse kunst. In het huis in de Helmersstraat, waar het gezin woonde, hing zelfs een echte Van Gogh. De jonge Anna Ahn groeide niet alleen op te midden van al deze kunst, maar ook in het gezelschap van de jonge Jan Toorop. Het was haar vader die in hem de kunstenaar ontdekte en daar is Toorop vader Ahn zijn gehele leven dankbaar voor gebleven. Hij noemde hem dan ook zijn ‘mentor’. In haar toespraak verwijst zij indirect naar de indruk die de ontluikende kunstenaar op haar heeft gemaakt. ‘Toen heb ik het woord begrepen, dat de kunstenaar eens tot mij gezegd had: Groot of jezelf zijn, dat is: al de wordende liefde van je wezen vast te houden en te geven in actie.’
Tegen deze achtergrond is het niet waarschijnlijk dat zij aan Rueter heeft gedacht. Een bekwaam portrettist maar een die alle elan en bevlogenheid miste. Hij was te gedegen. Wellicht een portrettist van betekenis maar geen kunstenaar van betekenis. Zijn portretten waren volgens de toen invloedrijke kunstcriticus Just Havelaar het toonbeeld van correcte levenloosheid. Hij was teveel de oppassende penseeler, te weinig kunstenaar en te weinig of geen colorist, vond een andere criticus. ‘Een portret van blijvende waarde’, ging deze voort, ‘eischt meer. Iets wat de visie van Jan en alleman achter zich laat, iets van de ziener en iets van den schilder moet er in leven. De hand van den meester, van den kunstenaar die zijn eigen wil en zijn eigen kijk oplegt, voelt ge niet in Rueters portretten.’
Dat Anna Ahn onder een ‘kunstenaar van beteekenis’ niet aan Rueter maar een ander gedacht heeft blijkt zonneklaar uit het feit dat zij niemand minder dan Isaac Israels de opdracht gunde. Israels was in de jaren twintig teruggekeerd uit Nederlands-Indië in Den Haag om zijn intrek te nemen in het statige familiehuis aan de Koninginnegracht. Hij was in die tijd een zeer gewild portrettist.
Israels nam de opdracht aan. Misschien is de bankier J.H. Kann, een van de oprichters van het Lyceum, adept van Ligthart en beschermengel van Casimir. Vanaf 1907 tot aan de Duitse inval in 1940 is hij penningmeester en onvermoeibaar protagonist van de lyceumgedachte geweest. Kann heeft zich ter gelegenheid van het eeuwfeest van het bankiershuis Lissa & Kann in 1905 door Israëls laten schilderen.
Hoe het ook zij, in het begin van 1931 begaf Israels zich naar huize Casimir aan de Wassenaarseweg. Het zal wel een curieus moment geweest zijn toen de kleine kunstenaar tegenover de boven hem uittorende Casimir stond. Israëls begon met potloodschetsen als een warming up.

Toen hij hem in de vingers had, werd het menens. In een razend tempo zette Israëls de Casimirs kop op het linnen. Snelle, rake toetsen in een variatie van tonen als was hij een pianist. Het duurde, zoals gebruikelijk bij Israëls, hooguit enkele uren. Als een echte impressionist wilde hij het unieke moment vast leggen. Het moest een momentopname, een snapshot zijn. Alle pose, alle bedachtzaamheid, zowel bij de portrettist als geportretteerde was daardoor bij voorbaat onmogelijk. Men werd door Israels op ‘heterdaad betrapt’. De nagestreefde vaart en elan leidden ertoe dat hij zich op hoofdzaken richtte en bijzaken liet voor wat zij waren. Dat kwam hem een enkele keer op de kritiek te staan: was het portret wel ‘af’? Maakte Israels zich er niet een beetje van af? De vaart en nonchalance die zijn werk kenmerkten wekten ook wel eens verbazing en verbijstering. ‘Ik heb zelfs een professor geschilderd, die, ik moet wel zeggen,schreef Israëls enkel jaren eerder, uit vergissing bij mij gekomen is. ’t Is hem dan ook duur te staan gekomen! Hij dacht, dat hij pas in de grondverf stond, en toen was hij als af! Het is niet onmogelijk dat Casimir een soortgelijke ervaring had. Het ging allemaal wel heel snel. Hadden alle partijen wel de nodige aandacht gekregen? Was die hand wel voldragen?
Maar magistraal was en is nog steeds zijn expressiviteit. Helemaal zoals Anna Ahn zich dat gewenst zou hebben. Casimir als mens. Sprekend Caas. Zo was hij, ten voeten uit. Maar kennelijk deelde niet een ieder die mening, want het portret vond niet zijn weg naar het Lyceum. Het verdween geheel uit het zicht. Er werd nergens melding van gemaakt. Het jubileumboek uit 1934 zwijgt erover in alle talen. Alleen de toespraak van Anna Ahn wordt gememoreerd. In het lustrumboek uit 1959 geen woord. En in de laatste geschiedenis van het Lyceum uit 1999 is er alleen sprake van het portret van Rueter. Alsof het portret van Israels nooit bestaan had.
Wat zich afgespeeld heeft, blijft vooralsnog duister. Maar één ding is duidelijk het werd niet waardig bevonden als herinnering aan rector Casimir. Geen Israels dus. Maar wat dan wel? Want een portret moest er komen! Naar Den Haag, Willemstraat 40A noteerde George Rueter in het voorjaar van 1932 in zijn agenda. Een kleine week spoorde hij heen en weer naar Den Haag. En dag na dag poseerde Casimir geduldig in de rectorskamer. Hier was een vakman aan het werk. Langzaam verschenen de contouren van een rector, een professor, een bekende Nederlander op het doek, Rommert Casimir. Voorzichtig kreeg hij kleur. Anna Ahn, inmiddels conrectrice geworden, liep, zo noteerde Rueter in zijn agenda, regelmatig naar binnen om poolshoogte te nemen. En zo kon op woensdag na enkele retouches alsnog een portret aangeboden worden. Het kreeg een waardige plaats in de aula naast de bronzen buste van Ligthart door Haagse kunstenaar Jan Altorf.

Particuliere collectie.

En Israels? Hij zal er niet ontevreden over zijn geweest, anders was het nooit zijn atelier uit gegaan. Maar waar bleef het portret nu het niet waardig gekeurd was om een ereplaats in de aula van het Lyceum te krijgen? Een aantekening op een foto van het portret in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie vermeldt als verblijfplaats de Amsterdamse kunsthandel Bernard Houthakker. Was het ter verkoop aangeboden? Of was het daar verzeild geraakt in verband met de tentoonstelling die Houthakker organiseerde ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Israels? Naar verluidt zou het later in huize Casimir opgenomen zijn. Niet aan de Wassenaarseweg, maar in Voorburg waarheen de Casimirs in de oorlog evacueerden. Zijn zoon, vermaard als baanbrekend natuurkundige, heeft zich er ten slotte over ontfermd. En waar is het doek van Rueter gebleven? Na een paar omzwervingen heeft een plaats gekregen in het VCL, het laatste lyceum dat te danken is aan Casimirs initiatief.